112 Hoedenvlechten voor Europa West Java:
Plaat 112. Bij het beschrijven van de voor Indië be¬langrijke industrieën komen natuurlijkerwijze die op den voorgrond, welke door bijzondere omstandigheden zich tegen-over de Europeesche voortbrengselen hebben kunnen handhaven. Wij zagen zulks reeds bij de bespreking van plaat 89, waar het de smaak en de kunstvaardigheid der Inlanders waren, die de waarde der voorwerpen bepaalden. Bij de in Indië zoo algemeen beoefende en zeer hoog ontwikkelde vlechtkunst komen daarbij nog het veelsoortig, uitmuntend vlechtmateriaal, dat overal gevonden wordt en de onmogelijkheid, om met vrucht deze nijverheid fabriekmatig te drijven. In onze Europeesche samenleving kan de vlechtkunst noch wat materiaal, noch wat kunstvaardigheid, noch wat verscheidenheid aangaat, de vergelijking met die van OostIndië doorstaan. Wanneer men trouwens verneemt, dat in Indië minstens 75 verschillende soorten van vlechten voor¬komen, en daarnevens tientallen van soorten vlechtmateriaal, aan het plantenrijk ontleend, als rotan, bamboe, palmbladen, biezen enz., dan vereischt dit geen verdere toelichting. Zulk eene tegenstelling doet zich ook reeds in Oost-Indië zelf voor; de bevolking van Java, de in Indië hoogst ontwik¬kelde, beoefent de vlechtkunst lang niet het meest en het best; de stammen van de Buitenbezittingen winnen het hierin verre. Dit hangt daarmede samen, dat bij veel huis¬raad enz., waarvoor men op Java reeds metaal, gebakken aarde, leem enz, aanwendt, elders nog vlechtwerk gebruikt wordt, dikwijls deugdeiijker, maar duurder aan materiaal en tijd. Behalve in gewoon, huiselijk gebruik voor matten, doozen, manden, bakken, hangers, kleedingstukken enz. wendt de Inlander zijn vlechtkunst ook aan, om uiterst fraai versierde voorwerpen te vervaardigen, gedeeltelijk door zeer kunstige vlechtwijzen, gedeeltelijk door verschillende kleuren aan de vlechtreepen te geven. Ook hierbij is de tegenwoordige invoer van Europeesche kleurstoffen nadeelig. De Inlanders vlechten in de eerste plaats alles voor zich¬zelf, voor verkoop slechts op zeer bescheiden schaal. Toch heeft zich op grond hiervan in de laatste dertig jaren een eigenaardige uitvoer in 't groot van gevlochten hoeden ontwikkeld, wat eene vingerwijzing is, dat er wellicht ook op ander gebied in Indië nog iets dergelijks tot stand te brengen zou zijn. Juist plaat 112 geeft ons gelegenheid, van deze Tanggerang'sche hoedennijverheid, waarvan het centrum op slechts enkele uren westwaarts van Batavia gelegen is, een denkbeeld te krijgen. In geheel Indië worden hoofddeksels van de verschillendste gedaanten voor eigen gebruik gevlochten; zoo ook op Java. In niet geringe mate spreiden juist hierbij de Inlanders hunne bijzondere bedrevenheid in het vlechten ten toon. Reeds in de tweede helft der vorige eeuw kochten Europeanen in het westelijk deel der residentie Batavia en in Bantam voor den uitvoer naar Frankrijk hoeden van fijn gevlochten bamboe op, die dan hier den door de mode geëischten vorm kregen. In het begin van de tachtig vestigde zich een Franschman, de heer Petitjean te Tanggerang, om voor Parijsche firma's deze hoeden in te koopen en tegelijkertijd toezicht op eene gewenschte wijze van aanmaak te houden. Sedert hebben deze lichte en sterke hoeden hun plaats op de wereldmarkt als zeer gezochte modeartikelen gevonden en worden te Parijs in de fijne soorten voor ƒ 30,- en hooger verkocht. Tegenwoordig bereikt het aantal uitgevoerde hoeden wel anderhalf millioen per jaar. Zij gaan nu ook naar Duitschland en Amerika. Eigenaardig voor de In¬dische toestanden is het, dat deze hoeden van nog grooten¬deels van landbouw levende gezinnen worden opgekocht, die de vervaardiging ervan als nevenbedrijf uitoefenen. Op deze plaat zijn verschillende onderdeelen dezer nijver¬heid te zien: Vooreerst de Soendaneesche vrouwen, die bezig zijn uit de lange, fijne bamboestrooken de hoeden te vlechten, hier gezeten op eene grove mat van schroefpalmbladen, zooals bij den landbouw voor het drogen der rijst en andere gewassen veelvuldig worden gebruikt. Op den voorgrond liggen eenige voorloopig afgewerkte hoeden, die aan de randen nog met een tweeden hoed samengevlochten moeten worden, wat alleen de meer geoefende personen verstaan. Iedere hoed bestaat dus uit twee lagen, de grovere binnen, de fijnere buiten. Links in den benedenhoek ligt het vlechtmateriaal, zoowel de dunne, maar breede reepen, zooals zij van de bamboegeleding worden afgespleten, als de smallere strooken, waarin de breede worden gesplitst. Afgewerkte hoeden hangen tegen den van platgeslagen bamboereepen gevlochten achterwand, terwijl links en rechts groote stapels hoeden het geheele tooneel begrenzen. Prof. Dr. A. W. Nieuwenhuis
Powered by Apptha