![]() |
![]() |
![]() |
156 Plantage op Curacao:
Plaat 156 geeft een plantage op Curaçao te zien. Hier geen stelsel van slooten en kanalen om het overtollige hemelwater kwijt te raken; integendeel: men tracht door het aanleggen van dammen het wegvloeien van het water naar zee zooveel mogelijk tegen te gaan. Curaçao is een eiland met weinig en zeer ongeregelden regenval ; wanneer de regens lang uitblijven maakt het eiland den indruk van groote dorheid, maar een blik op de plaat bewijst wel hoe onjuist de meening is, dat Curaçao geheel van plantengroei ontbloot zou zijn. In de ‘hofjes’, d. z. boomgaarden in de dalen, treft men vele vruchtboomen van allerlei soort aan, die, beschermd tegen den steeds waaienden noordoostpassaat, zeer goed gedijen. Op de groote plantages hebben deze hofjes soms een uitgestrektheid van verscheidene hectaren; behalve vruchtboomen vindt men er ook niet zelden mahonieboomen in mooie exemplaren. Uit de plaat blijkt dat ook de kokospalm er groeit. In droge streken komt ook een inheemsche dadelpalm veel voor. Vele citrussoorten worden gekweekt, o.a. de oranje, waarvan de schil bij de bereiding van de Curaçao-likeur gebruikt wordt. Waar de boomen geen bescherming vinden, en dat is overal buiten de dalen, buigen zij zich naar het zuidwesten en strekt de kruin zich naar dien kant van den stam uit. Het best blijkt de schadelijke werking van den wind, wanneer men de noordoostelijke met de zuidwestelijke hellingen der heuvels, vergelijkt. Op de laatste vindt men steeds eenigen heester- en zelfs boomgroei; de eerste zijn, behalve in het uiterste westen van het eiland, nagenoeg kaal; de kleine struiken, die er voorkomen, schijnen tegen de helling op te kruipen.
De meest, voorkomende boom op Curaçao, de dividivi, welks vruchten - een voornaam uitvoerproduct - een looistof leveren, heeft een vlakke, breede kroon met dicht in elkaar gegroeide takken. Op de plaat ziet men ze verspreid tusschen de arbeiderswoningen en op de helling. Algemeen voorkomende boomen zijn ook de indjoe (Prosopis juliflora) en de wabi (een Acacia-soort). Met de verschillende soorten van cactussen, agaves en aloës bepalen zij het eigenaardige karakter van het Curaçaosche landschap. Hier en daar komen op laaggelegen plaatsen de vergiftige manzanilla's (Hippomane mancinella) voor, die in hun uiterlijk gunstig afsteken bij den armelijken boomgroei buiten de hofjes.
De belangrijkste cultuur op het eiland is wel die van divi¬divi. In belangrijkheid volgt daarop die van de kleine maïs, of Sorghum, het hoofdvoedsel der bevolking en van de runderen, paarden en ezels; deze cultuur, die geen uitvoerproduct levert, is grootendeel in handen van den kleinen man. Mislukking van den maïsoogst beteekent algemeen ellende.
Anders dan in Suriname zijn de hier de woningen van steen. Op elke plantage heeft men een veelal flink gebouwd, ruim heerenhuis, de schuren en een grooter of kleiner aantal arbeiderswoningen, waarin het werkvolk, als in den slaventijd, woont; voorts de ‘koraal’, een ommuurde ruimte, waarin het vee des nachts verblijft. (Zie de plaat).
Eigenaardig voor Curaçao zijn de ‘waterplantages’, dat zijn enkele niet ver van de hoofdplaats gelegen plantages, die in het bezit zijn van zoetwaterputten, waarvan het water in de stad voor 4 à 5 cents en in tijden van groote droogte zelfs voor 25 cents per emmer verkocht wordt.
De grootte der plantages loopt zeer uiteen; de grootste hebben een oppervlakte van 2000-2500 H.A., maar vele meten slechts eenige hectaren. Het grootste deel van Curaçao’s bodem is particulier eigendom. De gouvernementsgrond is in eenige complexen over het eiland verspreid en voor een deel in perceelen van 1 of 2 H.A. of kleiner verhuurd.
De eigenaar woont niet op zijn plantage, maar in de stad het beheer laat hij over aan een ‘factoor’, meestal een zwarte. De opwonenden moeten van den grond, dien zij bebouwen, aan den eigenaar een soort van tiendrecht betalen, hierin bestaande dat van de geplante maïs de stokken aan den plantageëigenaar komen, die deze als veevoeder gebruikt, terwijl de pachters de kolven met de maïs behouden. In tijden van droogte, wanneer wel de stokken groeien, maar de maïs wegblijft, wordt voor de pachters de verzoeking groot om zich ten koste van den eigenaar schadeloos te stellen. Dat is een ongezonde economische toestand, waarmede gebroken moest worden in het belang zoowel van eigenaars als van arbeiders.
Groot nadeel wordt aan den plantengroei op het eiland toegebracht door het groote aantal ‘kabrieten’ (geiten), die er gefokt worden.
Dr. H.D. Benjamins
Powered by Apptha